Verhalen uit een ver verleden - Tolkien’s ‘In de Ban van de Ring’

Bruisvat nr. 6, winter 2001-2002

 door Munin Nederlander

De literaire nalatenschap van J.R.R. Tolkien spreekt nog steeds sterk tot de verbeelding. In de Ban van de Ring behoort tot de meest gelezen boeken van de 20e eeuw. Vanaf december is de verfilming in de bioscopen te zien. Het verhaal maakt deel uit van een omvattender geheel, zoals beschreven in de ‘Silmarillion’, waarin de oergeschiedenis van een wereld bevolkt door elfen, mensen, hobbits, dwergen e.a. wordt beschreven. Typerend is dat verhaald wordt vanuit een niet-antropocentrisch perspectief; de mensen spelen niet de hoofdrol. Veel is gespeculeerd over de mogelijke betekenis van deze verhalen. Dit artikel biedt een boeiende visie vanuit de geesteswetenschap.

J.R.R.Tolkien (1)

J.R.R.Tolkien

J.R.R. Tolkien

Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de inspiratiebronnen van Tolkien, maar het lijkt afdoende te zijn aangetoond dat hij geen boeken heeft gelezen noch directe gesprekken erover heeft gevoerd. Tolkien verzette zich hevig tegen de vele allegorische interpretaties van zijn werk. Iets anders is echter dat de fantasie van een schrijver exact kan zijn. ‘Exacte fantasie’ wordt in de geesteswetenschap aangemerkt als de laatste en onbewust ondergane vorm van een eertijds sterke, maar sinds vele milennia steeds zwakker wordende, niet door het Ik van de mens gecontroleerde helderziendheid. Steekhoudend in dit verband is dat Tolkien keer op keer heeft benadrukt dat de verhalen ontsproten in zijn eigen geest, maar daarom nog niet puur subjectief waren: "…de verhalen. Die ontstonden in mijn geest als gegeven dingen… en altijd had ik het gevoel dat ik iets aan het optekenen was dat er al was, niet iets dat ik verzon…."

Tolkien is een contrastrijk figuur. Hij was professor in de Angelsaksische letterkunde te Oxford en wordt in wetenschappelijke kringen beschouwd als een groot taalkundige. Hij verafschuwde het occultisme, maar ging als overtuigd katholiek regelmatig te biecht. Zijn afkeer van het occultisme was dan ook zeker niet eenduidig: "Mijn verhalen zijn niet nieuw: ze zijn niet rechtstreeks aan andere mythen en legenden ontleend, maar ze moeten onvermijdelijk een grote mate van oude, wijdverbreide motieven en elementen bevatten. Per slot van rekening geloof ik dat legenden en mythen grotendeels van waarheid zijn gemaakt (..)" (2) Voorts was hij voor zijn literaire werk paradoxalerwijze eindeloos in de weer met tabellen en tijdberekening-en. Hij hield in zijn verhalen de tijd nauwkeurig bij, tot en met de exacte vermelding van de maanstanden en soms ook de stand van de Morgenster en enkele sterrenbeelden.

De Tzolkin

De Tzolkin: de 260-dagencyclus van de Maya

In verband hiermee is het curieus dat in de taal van de Maya, het volk dat meer dan elk ander volk geobsedeerd werd door het verschijnsel tijd, het woord Tzolkin ,’Dagtelling’, te vinden is. Ook in het Chinees is dit te vinden als Tol’ki’, waar het op de 19-jarige cycli van exacte samenstanden van maan, zon en aarde betrekking heeft. Dit zijn dan wel uitgerekend dé culturen waarin volgens de geesteswetenschap de meest directe weerklank van een stuk oergeschiedenis van de mensheid, Atlantis, te vinden valt. Er zijn meer overeenkomsten te vinden, maar eerst is het zaak om iets van de inhoud van het verhaal weer te geven.

Drie Ringen voor de Elfenkoningen op aard’
Zeven voor de Dwergvorsten in hun zalen schoon,
Negen voor de Mensen die de dood niet spaart,
Eén voor de Zwarte Heerser op zijn zwarte troon
In Mordor waar de schimmen zijn,-
Eén Ring om allen te regeren,
Eén Ring om hen te vinden,
Eén Ring die hen brengen zal en in duisternis binden,
In Mordor, waar de schimmen zijn.
(Openingsgedicht In de Ban van de Ring).

Geschiedenis van de Ringen van Macht (3)

"De grootste prestatie van handvaardigheid die in de Tweede Era werd geleverd was de vervaardiging van de Ringen van Macht: de Drie Ringen van de Elfen, de Zeven Dwergringen en de Negen Ringen van Sterfelijke Mensen. De grootste van alle Ringen van macht was de Ene ring, die gewrocht werd door Sauron van Mordor.

Het verhaal van hun vervaardiging is een vreemde geschiedenis van dorst naar kennis, tezamen met een trots op handwerk dat op slechte doeleinden wordt gericht. De elfensmeden van Eregion, de makers van de meeste grote Ringen, stamden zelf af van Fëanor, die de Silmarillen in de Oudste tijden had gemaakt. Zij werden bijgestaan in deze taak door Sauron van Mordor, die op deze manier grote kennis verwierf, terwijl hij voorwendde die uit te delen. Samen maakten zij de Negen en Zeven Ringen van Macht. Een sterveling zou dit ‘magische’ Ringen hebben genoemd, want evenals andere instrumenten van de elfen waren hun deugden niet enkel die om als sieraad te dienen. De Grote Ringen , de Negen en de Zeven, hadden machtige eigenschappen: zij schonken een lang leven en vele uiteenlopende vermogens van de geest en de hand. Maar Saurons hand rustte eveneens op hun vervaardiging, met uitzondering van de voornaamste Dwergenring, en zo werden deze inherente vermogens veel meer vervormd dan de Elfensmeden hadden bedoeld. Zij zouden alle onderhevig blijken aan de Ene Ring die Sauron van plan was te maken. Maar voor hij dat deed vervaardigde Celebrimbor, het hoofd van de Elfensmeden, de Drie Ringen van de Elfenkoningen, groter dan de andere Ringen van Macht, en Sauron had geen deel aan hun vervaardiging. Celebrimbor begeerde geen macht voor Elfen, louter het vermogen om te maken, te helen en te bewaren. Sauron raakte de Drie nooit aan en ook kreeg hij ze nooit onder ogen".
"Sauron was echter alles al te weten gekomen wat hij voor zijn eigen doeleinden nodig had en tien jaar later, ver weg in Mordor, in de Kamers van Vuur in de kegel van de vulkaan de Orodruin, schoof hij de pas ge-smede Regerende Ring aan zijn vinger en herhaalde de Ringformule die zijn schepping tot leven zou brengen. Op hetzelfde ogenblik werd Celebrimbor zich van het verraad bewust en verborg de Drie snel. Maar hoewel deze werden gered, werden de Zeven en de Negen door Sauron buitgemaakt en verspreid. Door zijn macht was Sauron in staat de dragers van de Negen te beheersen en te bevelen( zij werden de Negen Ringgeesten). De dragers van de Zeven kreeg hij nooit geheel in zijn macht, maar deze Ringen waren door zijn invloed sterk gecorrumpeerd en hun potentieel gunstige werking ging voor de Dwergen grotendeels verloren."

Kaart van Midden-Aarde

Kaart van Midden-Aarde

"De Drie werden nooit door de Regerende Ring beïnvloed, omdat hun eigenaars ze nooit droegen zolang Sauron de Ene behield. Toen deze aan het eind van de Tweede Era van hem werd afgenomen, werd deze beperking op de Elfenringen opgeheven en hun dragers konden ze voor het grootste deel van de Derde Era gebruiken voor de doeleinden waartoe Celebrimbor ze oorspronkelijk had bestemd. Maar toen de Ring opnieuw gevonden werd, bevonden zij zich opnieuw in groot gevaar, want als Sauron zijn Ring opnieuw had teruggekregen, zou alles wat de Drie gedurende die Era hadden bewerkstelligd , aan hem geopenbaard zijn".

"Aan het begin van de Oorlog om de Ring beheerste Sauron de Negen en feitelijk drie van de Zeven Ringen van Macht, aangezien ze toch door zijn werk gecorrumpeerd waren (vier waren in tussentijd, juist door die corrumpering, tezamen met hun ongelukkige eigenaars door de Draken opgegeten). De Drie kon hij negeren, want hij had slechts de Ene nodig om zijn overwinning op de Vrije Volken volledig te doen zijn. Hoe deze Ring hem ondanks zijn beste pogingen werd onthouden en tegenover zijn gewapende macht werd vernietigd, vormt onderwerp van het Verhaal van de Ring.

De Mens

Het zal een ieder opvallen die thuis is in de leringen van Vrijmetselarij, Theosofie, Antroposofie of het Rozenkruis, dat de aantallen door Tolkien geïntroduceerde ringen, 1-3-7-9, geheel corresponderen met de aantallen die ontstaan als de mens wordt geleed in wezensdelen. De (Ene) mens blijkt als als wezen dat door God de Vader is ‘gewild’ een drievoudig samengesteld wezen, bestaande uit Geest, Ziel en Lichaam. De zevenvoudigheid is terug te vinden in het fysieke lichaam met als geestelijke ontwikkelingskiem Atma, een etherisch lichaam met als geestelijke kiem Buddhi, een astraal lichaam met daarin als geestelijke kiem Manas, en bovendien een Ik dat zichzelf aanvankelijk nog niet bewust is. De negenvoudigheid valt te vinden als men naast de genoemde lichamen en geestkiemen nog de drievoudigheid in de ziel onderscheid: gewaarwordingsziel, verstands-gemoedsziel en de bewustzijnsziel. Dit zijn dan als het ware negen te ontwikkelen ‘voertuigen’, nodig om tot volledige menswording te komen.

Deze onderverdeling zonder meer in verband brengen met de Ringen zou simplistisch en triviaal zijn en Tolkien’s werk tot een allegorie verlagen - iets waartegen hij zich tot het uiterste verzette. Tolkien voert de Ringen ten tonele als op zichzelf staande magische attributen om mee te arbeiden, gedragen en gehanteerd door ook weer op zichzelf staande en niets symboliserende goede of kwade individuele machten van uiteenlopende soort. Anderszijds kan de overeenkomst niet afgedaan worden als een toevalligheid; er is natuurlijk een verband. Dit kan echter alleen voortvloeien uit een duiding van de Ringen als magische amuletten.

Steiner’s bespreking van een bekend beeld uit de Apocalypse van Johannes biedt hiertoe een ingang. (4) Het betreft het beeld van ‘De Vrouw met de Zon bekleed’ (Sophia-Maria) die de zevenkoppige Draak vertreedt, terwijl zij een kind baart. De Draak wordt op aarde geworpen en gaat alsnog over tot vervolging van moeder en kind, die moeten vluchten in de woestijn. Steiner wijst erop dat dit visioenbeeld vele malen in de aarde-ontwikkeling werkelijkheid is geworden, maar dat dit twee keer op een echt apocalyptische en wereldomwendende wijze is gebeurd. De eerste keer was dat het geval in het tweede deel van het Atlantische tijdperk, toen de mens al zijn voertuigen al had en op het pad van zelfbewustwording werd gezet. Sophia gaf toen als etherische zonnemoeder geboorte aan de etherische Jezusgestalte, die later door de Grieken Apollo werd genoemd en door de Indiërs Krishna. De tweede keer was dat het geval tijdens de Grieks-Joodse cultuurontwikkeling van ons, na-Atlantisch, tijdperk. Maria was toen een fysieke aarde-moeder en het kind dat zij baarde was de fysieke Jezusgestalte, die later bij de doop in de Jordaan de Christus in zich opnam.

Laten we ons eerst op de vraag concentreren waartoe de etherische geboorte van Jezus-Apollo in Atlantis diende: "Het optreden van Jezus-Apollo in Atlantis was nodig om eerst harmonie te brengen in de jonge menselijke zintuig- en levensorganen en vervolgens ook in de jonge menselijke zielekrachten. Hierdoor werd indirect óók harmonie geschapen in de zintuig- en levensorganen en het zielewezen van de overige aardse natuurrijken. Wereld en mensheid dreigden toentertijd, vanwege een jeugdige overvloed van door het kwaad misleide levens- en zielekrachten, uit de band te springen en teloor te gaan". (5)

Laten we ons voor een verder begrip wenden naar wat vanuit de Griekse mythologie bekend is over Apollo. Apollo was de Griekse God van het licht en de zon. Hij werd ook wel Phoibos, genoemd, ‘de Stralende’. Hij was Zeus’ voornaamste zoon en gold voor de mensen als de reiniger van het met schuld beladen geweten. Meer specifiek werd hij aangemerkt als ‘Genezer door middel van zang en licht’, ook als ‘Muizenverdelger’ (de muizenissen in de mensenziel), en als de ‘Doder van de Phallusdraak en de Baarmoederslang’ (als omvormer van verworden seksualiteit). Bovenal werd hij genoemd de ‘Mousagètes’, de ‘Muzenleider’. Al zijn arbeid bracht hij tot stand met behulp van de zogenaamde muzen.

Apollo

Apollo

Apollo wordt vaak afgebeeld met lier en pijl en boog, begeleid door dolfijnen.
Onder een muze werd en wordt een inspiratrice verstaan, een vrouwelijk gedachte etherische impuls of krachtstroom. De Grieken onderscheiden de muzen op drievoudige wijze: Eén oppermuze, Aoedé, de muze van klank en zang. Zij maakt deel uit van de drie hoofdmuzen met Mnemé, muze van het geheugen, en Meleté, muze van de gedachte. Daarnaast is sprake van negen andere muzen, gerelateerd aan een specifiek kunstzinnig domein, o.a. Terpsichoré, muze van de dans, Polyhymnia, muze van de hymne, en Calliopé, muze van de epiek. De middeleeuwse, sterk Grieks georiënteerde Neo-platonici van de school van Chartres zagen op de Apollonische muzen terug als een zevental en zij noemden hen ‘moeders’. Voor hen waren dit wezens die vanaf oeroude tijden mens- en aarde-ontwikkeling hadden geordend en onderhouden, opdat de mens tot zelfbewustzijn kon komen; - maar die nu, in Christelijke tijden, de mens aansporen tot het beoefenen van de zeven wetenschappen (door hen nog eerder opgevat als kunsten) en tevens het betrachten van zeven deugden die tot zelfverwerkelijking voeren. Zij spraken nu niet meer van Aoedé, maar van moeder Natura, die voor hen uiteenviel in: Grammatica (hetgeen zij in verband brachten met de Zon en de deugd gerechtigheid), Dialectica (Maan, moed), Retorica (Jupiter, hoop), Arithmetica (Mercurius, matigheid), Geometria (Mars, kracht), Musica of Harmonia (Venus, welwillendheid), Astronomia (Saturnus, vertrouwen).

Aldus ziet men hier wederom de 1-3-7-9 indeling verschijnen. We zitten op een spoor, maar hebben de Ringen nog niet beet.

Tegenbeelden

‘Het Kwaad’ is niet bij machte zelf iets nieuws te scheppen. Het plagieert ‘het Goede’, door van een deel daarvan het tegendeel, het spiegelbeeld op te roepen. Zo plagieerde het de fysieke menswording van Jezus-Christus uit een fysieke aardemoeder Maria bij het begin van onze jaartelling en diens latere fysieke optreden, tot ethergebeurtenissen: vele eertijdse gnostieke sekten ontkenden de fysieke geboorte en het fysieke optreden van Christus en repten hiervan als manifestaties in de etherwereld. Hieraan analoog is het dan logisch om te veronderstellen dat ‘het Kwaad’ dan in Atlantis het etherische optreden van Apollo en de muzen plagieerde door het optreden van beiden te dupliceren in de fysieke sfeer. Men kan dan in Atlantis het optreden van een fysieke anti-Apollo c.q. anti-Jezus vermoeden. En waar dan onder 1-3-7-9 muzen evenzovele vrouwelijke, mondiaal-etherische inspiratrices worden verstaan als de geïndividualiseerde wezensdelen van Apollo, - dan is daarvan welhaast onbetwist het tegenbeeld te vinden in een stelsel van 1-3-7-9 fysieke, niet als individueel te ervaren, vrouwelijk-ronde voorwerpen met vergelijkbare werkingen. Ringen dus.

Het loont om hieromtrent bij de theosofie te rade te gaan: ".. in die tijd waren de grote beschaafde naties van Atlantis in twee tegenover elkaar staande partijen verdeeld, de ene beschouwde de Oude Stad met de Gouden Poorten nog altijd als hun heilige metropolis en handhaafde de traditionele eredienst van hun cultuur, de Zonnedienst… en deze partij… de Tolteken… werd geregeerd, al sedert duizenden jaren, door de Witte Keizer en zijn geslacht… De andere partij…, hoofdzakelijk bestaande uit Turaniërs, werd gevormd door een federatie van verderaf gelegen vazalkoninkrijken die zich geleidelijk aan van het gezag van de Witte Keizer hadden losgemaakt. Zij groepeerden zich rond een man.. met vreemde en verkeerde kennis, een Heer van het Duistere Aangezicht, die verbonden was met de duistere aardgeesten …
Dit wezen Oduarpa genaamd (wat zoveel betekent als Manipulator, de Korrumpeerder van de Od, de ether. HW), eerzuchtig en sluw, had begrepen dat, om de federatie sterk genoeg te maken om zich tegen de Witte Keizer te kunnen verzetten, gebruik moest worden gemaakt van zwarte magie.. Tenslotte slaagde hij erin een zeer groot leger bij elkaar te brengen, geleid door helse dienaren,- spookachtige omvormingen van wezens tot zwarte tovenaars in deels dierlijke vormen.. en zo trok hij ten strijde.. Wanneer een slag woedde en de uitslag twijfelachtig was, liet hij deze duivelse dienaren los.. Zij verlamden hun vijanden door vrees, veroorzaakten paniek, en verscheurden alles en iedereen… Hij triomfeerde over de Stad met de Gouden poorten, maar zijn triomf was van korte duur… Tegen hem trad op (die genoemd wordt) de Vaisvata Manu en deze herstelde het bestuur van de Witte Keizer, door voor dat ambt een vertrouweling aan te wijzen. Oduarpa kwam om toen de toren, waarin hij na zijn nederlaag was gevlucht, in brand werd gestoken… Een tijd lang keerde in Atlantis de vrede weer. Maar langzamerhand herkreeg het kwaad de overhand en werd het zuidelijk middelpunt weer sterk, totdat tenslotte de Heer van het Duistere Aangezicht weer in een nieuwe incarnatie verscheen, weer tegen de Witte Keizer van die tijd vocht en zijn eigen gezag in diens plaats stelde. Toen werd door het hoofd van de Witte Raad de Veroordeling uitgesproken.. En de Witte Keizer, de Grote Koning van het Stralende Aangezicht, gaf kennis aan zijn medebe-stuurders: Bereidt u voor. Staat op, gij mannen van de Goede Wet, en trekt over het land weg, nu het nog droog is… En zij gingen, hun vorsten in vimanya’s (archaïsche vliegtuigen). Het uur had geslagen, de duistere nacht viel… Overstromingen en ontploffingen en aardbevingen vernietigden Atlantis" (voor de tweede, voorlaatste maal. HW) (6)

Minas Tirith

Vele tekenaars hebben zich laten inspirereren
door Tolkien: hier Minas Tirith (auteur onbekend)

Onmiskenbaar bevatten deze fragmenten over Atlantis vanuit de theosofie elementen uit in de Ban van de Ring. Het is niet moeilijk om de Stad met de Gouden Poorten, met zijn kringen, waterwerken en citadel, tot in detail te vereenzelvigen met Minas Tirith; om de Witte Keizers van die stad te vereenzelvigen met diens vorsten. Om Oduarpa te vereenzelvigen met Sauron en Oduarpa recidivis (‘teruggekeerd’) met Sauron recidivis. (8) Om de helse dienaren van Oduarpa te vereenzelvigen met Saurons Ringgeesten (en Balrogs, etc.); om de hiërarchie te vereenzelvigen met de Witte Raad van Istari en Eldarvorsten. Om de Vaisvata Manu te vergelijken met Gandalf en diens vertrouweling met Aragorn. Om de toren van Oduarpa te vergelijken met Saurons Barad Dur; om de (tweede) vernietiging van Atlantis te vergelijken met de afloop van ‘het Midden-aarde van de derde era’ waarna de laatste Eldar wegtrekken als Mordor fysiek vernietigd is, etc.etc. De geesteswetenschap beschrijft dus het optreden in Atlantis van een fysieke anti-Apollo. (9) En wat meer is, deze anti-Jezus-Apollo bezit daarbij een profiel van Sauron, tezamen met alle overige vergelijkbare omstandigheden. Echter; de volgorde van de gebeurtenissen is een andere dan die rondom Sauron, en van de ringen van macht wordt niet gerept. Met name dit laatste is een manco, maar een boeiende aanwijzing valt in Midden-Amerika te vinden.

Ometeotl

Ometeotl

Uitgerekend die volkeren die in onze mensheidsbedeling rechtstreeks afstammen van de Atlantische Oertolteken; de Midden-Amerikaanse Olmeken, Tolteken, Maya’s en Azteken herinneren zich in hun oppergod Ometeotl of Taotl een god die genoemd wordt ‘Heer van de Ring’. "Van deze god wordt voorts gezegd dat hij onder meer heer was van de 9 Bolontiku, de 9 Tijdkringgeesten of Heren van de nacht." (10)

Ometeotl-Taotl wordt in de overgeleverde indiaanse teksten zeker niet eenduidig omschreven. Waar Ometeotl-Taotl een goed witmagische oppergod was en is, kan hij vergeleken worden met Apollo (en heette hij in feite Tao), in zijn boze, zwartmagische optreden (vooral bij de Azteken), met Sauron-Oduarpa.

Blijft de grote vraag waarom Tolkien de hobbits zo’n grote rol toebedeelt, terwijl de geesteswetenschap de mensen centraal stelt. Hier is welzeker een antwoord op gevonden, maar het zou een uitvoeriger artikel vergen, omdat het raakt aan nog grotere, met name toekomstgerichte verbanden.

De 20e eeuw

Aangenomen dat hiermee ‘In de Ban van de Ring’ enigermate is geduid, moet ook de vraag aan de orde komen waarom iemand als Tolkien juist in de 20e eeuw met een dergelijk werk op de proppen komt. Nu blijkt dat hier vooral vanuit de antroposofie wat over te zeggen valt (onder het voorbehoud dat dit niet met volkomen stelligheid geponeerd wordt). Voor Steiner kenmerkt onze tijd zich erdoor dat vanaf de jaren ‘30 mensen in staat zouden zijn om Christus in de etherwereld waar te nemen; ofwel met behoud van Ik-bewustzijn in de etherwereld waar te kunnen nemen.
Van dit waarnemen van de etherische Christus gaat een grote enthousiasmerende werking uit tot in de verre toekomst, waarbij men gaandeweg de fysieke wereld en zichzelf kan gaan omvormen opdat men als zelfstandig wezen de werelden van de geest kan leren betreden en daarin uiteindelijk zelf mede-scheppend werkzaam kan zijn. De 20e eeuw is daarin een soort omslagpunt, mede te herkennen aan het in zekere zin culmineren van het individualiserings-proces. Mensen kunnen zelfstandig keuzes maken en op basis van eigen, niet opgelegde moraliteit hun eigen ontwikkelingsweg vormgeven.

In verband met al het voorgaande kan men zich dan afvragen of niet naar analogie van de fysieke Ringen als tegenbeelden van specifieke etherkrachten, nu fysieke tegenbeelden zullen optreden van de te ontwikkelen vermogens om de etherwereld te betreden. Deze laatste zou men kunnen zien in de toenemende verbazingwekkende vermogens die de huidige technologische vooruitgang ons biedt. Zo zijn TV en radio eenvoudig te duiden als fysieke afbeeldingen van helderziende en helderhorende vermogens, en kan men zich afvragen hoe het zit met computers, gentechnologie en orgaantransplantatie. Onderzoek naar een eventueel onderscheid op basis van 1-3-9-7 zou wel eens fascinerende inzichten kunnen bieden.

Een andere relevante vraag is of nu als tegenbeeld van de etherische Christus een fysieke anti-Christus zal optreden. Belangrijk is hierbij in het oog te houden dat het destijds in Atlantis om totaal andere mensheids- ontwikkelingen ging en toch de plagieergedachte ter hand te nemen. Een dergelijk figuur zal dan bij uitstek het fysieke als uitgangspunt nemen en wellicht als grote wonderdoener en vredebrenger te boek komen te staan. Steiner zelf schatte in dat een dergelijk figuur inderdaad zou optreden, hetzij bij het eind van de 20e eeuw, hetzij later. Nemen we deze gedachte serieus, dan is Tolkien’s werk verschenen als waarschuwing, als herinnering aan vergelijkbare tijden. Zo bekeken krijgt men het toch ongemakkelijk dat uitgerekend nu, in deze chaotische tijd, de verfilming verschijnt.

Dit artikel is verzorgd door Ezrah Bakker op basis van het boek ‘Thúle’ van Hugo Wormgoor, waaruit letterlijk is geciteerd. Alleen de overpeinzingen omtrent de 20e eeuw zijn (in overleg) toegevoegd. In het boek wordt nader ingegaan op de vraag wie de hobbits zijn. Het is nog beperkt verkrijgbaar; geïnteresseerden kunnen contact opnemen met de redactie. Ook ligt er in de spelonken van menige videotheek een Tolkien verfilming uit 1981, zij het dat de producenten failliet gingen en het bij deel 1 gebleven is.

Andere boeken van Hugo Wormgoor zijn o.a.: ‘De Alchemische Bruiloft Ontcijferd’ 1998, uitgeverij Metamorfose,Rotterdam, alsmede ‘Kitesj en de Russische Graalslegenden’, 1988, Uitgeverij de Ster, Breda.

Noten

1.

Johan Ronald Reuel Tolkien, geboren in Bloemfontein, Zuid-Afrika, 1892-1973. In 1937 verscheen ‘The Hobbit’ als voorloper van de trilogie ‘The Lord of the Rings’ in 1954-55.

2.

Citaten uit ‘De Brieven van Tolkien’, G.Allen & Unwin, 1981, Uitgeverij Spectrum. Cruciaal, zo niet doorslaggevend in het leven van Tolkien zijn diens ervaringen in de Eerste Wereldoorlog; in de loopgraven bij de Somme. Hijzelf kreeg loopgravenkoorts vlak voor het grote offensief in juli 1916, en kon terug naar huis. Vrijwel al zijn studievrienden verloren daar het leven. Thuis zette hij zich vrij snel aan het schrijven van de Silmarillion. Hij wilde (aanvankelijk?), naar eigen zeggen, in nagedachtenis van zijn vrienden een ‘Mythologie van Engeland’ schrijven.

3.

Ontleend aan de Tolkien Lexikon, J.Tyler, 1980, Uitgeverij Spectrum.

4.

‘De Priester- Apocalypse’, 1982, Cagliostro, Rotterdam.

5.

‘Leitfaden durch 50 Vortragszyklen Rudolf Steiners’, door A. Arenson, blz.410.

6.

‘De Mens; zijn Afkomst, Wezen en Toekomst’ door A.Besant en C.W.Leadbeater, uitgave nog van voor 1933, Minerva, Batavia.

7.

Ontleend aan ‘Atlantis’, H.Gsänger, Verlag die Kommenden, Freiburg.

8.

In de antroposofische literatuur valt dit optreden van Oduarpa te vinden als het ‘verraad van het Vulcanus-mysterie’. Het accent ligt hierbij zelfs op een tweevoudig verraad: dit staat weer geheel in de pas met het overlopen van Saruman naar de kant van Sauron. Zie G.Wachsmuth, Werdegang der Menschheit, 1953, Dornach.

9.

Vergelijk ook de Openbaringen van Johannes, 5e bazuin, omtrent de sprinkhanen die uit de put van de afgrond komen: "Zij hebben boven zich tot koning de engel des Afgronds; zijn naam is in het hebreeuws Abaddon, en in het Grieks Apóllyon."

10.

‘Mexican and Central American Mythology’, P. Hamlyn, 1967, New York, alsmede de ‘The Mayanfactor’, blz.35,79, Bear and Company, Santa Fé.

Artikel uit Bruisvat 6, winter 2001-2002.