Over J.R.R. Tolkiens meesterwerk 'In de ban van de Ring'
en Peter Jacksons gelijknamige film. Een besrpreking vanuit geesteswetenschappelijk standpunt
‘Uit het Paradijs, uit het goddelijke Lichtrijk stamt Salomo’s Wonderring. Hij lichtte als de fonkelende sterren en blinkte als bliksem….
De aarde straalde en verheugde zich om zulk een wonder en alles wat adem heeft viel God ervoor op de knieën. Toen nam Salomo zijn Ring
(de belangrijkste uit een set van vier, zeven of negen ringen) en deed hem om… , en sprak: “Dit is de Ring waarin mijn gehele macht en
heerschappij is gelegen, waartoe mijn God mij heeft verkoren, om alle schepselen en weerspannige duivels te gebieden”….’.
‘Vom weisen Salomon, dem ‘Köning der Geister’. (1)
‘En Sauron smeedde in het geheim, in het vuur van Orodruin, de Ene Ring om over de gehele wereld te heersen. En veel van de hem
ingeschapen kracht ging er in over. En hij deed hem om en sprak: “Eén Ring om allen te regeren, Eén Ring om hen te vinden, Eén Ring die
hen brengen zal en in duisternis binden, In Mordor, waar de schimmen zijn”.’.
‘In de Ban van de Ring.’
Over zowel Tolkiens ‘In de Ban van de Ring’ als Jacksons gelijknamige film is reeds buitengewoon veel gepubliceerd. Uiteraard omdat het boek, en in het kielzog
daarvan ook de film, naast boeiend te zijn, kwa vorm en inhoud, prangende vragen oproept, die steunen op bij lezing (aanschouwing)
ontstane verstands- en gevoelsparadoxen. Niets intrigeert zó, als het paradoxale.
Eerst een paar prangende vragen die de literaire vorm van het boek (en dus ook het literaire vormaspect van de film) oproept.
Om te beginnen vraag je je af hoe het mogelijk is dat een zo wijdlopig verhaal, vol compositiezwakten, en goeddeels geschreven in de
stijl van een veredelde schoolkrant, zó kan meeslepen; schrijver dezes en nog een paar honderd miljoen mensen. De BBC riep ‘In de Ban’
uit tot het beste boek van de 20 e-eeuw. Wat, ja wat precies, maakt Tolkiens hoofdwerk, alsook - zij het in mindere mate - zijn overige
‘Midden-Aardeboeken’, dan zo boeiend?
Volgens Tolkiens jongste zoon en latere redacteur Christoffer ‘omdat zijn vader als verteller zo sterk het gevoel van een aparte
werkelijkheid kon oproepen’. Onbetwistbaar waar in de zin dat senior dat als geen ander vermocht, maar hij vermocht dat ook in zijn
sprookjesboeken, en die stellen in zijn literaire oeuvre niet veel meer voor dan een voetnoot.
Vele anderen, waaronder de meeste leden van Jacksons filmploeg, menen dat Tolkiens werk zo’n indruk maakt door de conceptuele behandeling
van de rol van ‘het kwaad’op (Midden-) Aarde. En inderdaad, Tolkiens behandeling van het thema ‘kwaad versus goed’ is onomstreden
conceptueel, alsook integer (en hier en daar ‘Manichees’). Maar zo’n behandeling van dat thema is in literair bestek niet exclusief. Wat
te denken van de Indische Veden, de Germaanse Edda, Mani’s Kosmologie en eigentijdse werken als bv. Frank Herberts ‘Duin’? Enkele
recensenten wijzen er zelfs met enig recht op dat ‘Tolkiens helden’ te uiterst goed zijn en ‘zijn’ kwade lieden te uiterst kwaad; en dat
dat kwaad bij hen ‘zo sexloos’ aan het licht treedt, wat toch moeilijk indenkbaar is. (2)
Hoe één en ander ook in elkaar mag steken, we laten de vraag naar wat in Tolkiens werk zo boeit vooreerst even voor wat ze is en stellen
een nieuwe vraag.
Wat vond Tolkien zélf van zijn hoofdwerk(en)?
Daarover vindt men uitgebreid informatie in Tolkiens brieven aan vrienden, kennissen en familie, en in Humphrey Carpenters biografie over
Tolkien. Uit die informatie lichten twee elkaar tegensprekende meningen op:
1.
|
Hij, Tolkien, schreef zijn werk, met name ‘In de Ban van de Ring’, puur om potentiële lezers te onderhouden met
‘niet-verdorven’ literatuur, en niet meer dan dat. En dat binnen het raam van een literaire vriendenclub, ‘De Inklings’.
|
2.
|
Hij schreef zijn werk als een chroniqueur van een oude, waargebeurde mythologische geschiedenis.
Omdat déze visie min of meer onbekend is, wat uitlatingen van Tolkien en Carpenter. (3) ‘… De verhalen ontstonden in mijn
(Tolkiens) geest als gegeven dingen… en altijd had ik het gevoel dat ik iets aan het optekenen was dat er al was…’. ‘…
Het boek (‘In de Ban van de Ring’) zal waarschijnlijk heel sterk van zijn (hier beschreven) opzetfragment verschillen,
wanneer het écht geschreven wordt, omdat het verhaal zichzelf schijnt te schrijven, wanneer ik eenmaal (her en der met de
definitieve versie) op gang ben, - alsof de waarheid er dan uitkomt, die slechts kort en gebrekkig is gezien in de
voorbereidende schetsen…’. ‘… Het valt mij (Carpenter) in dat hij (Tolkien) in alle uiterlijkheden op het prototype van
een Oxfordprofessor lijkt… Maar dat is helemaal niet het geval. Eerder lijkt het alsof een vreemde geest de vermomming
van een bejaarde professor heeft aangenomen…’. ‘… Hij (Tolkien) heeft een vreemde stem: diep, maar zonder resonantie,
volkomen Engels, maar met iets erin dat ik niet kan omschrijven, alsof hij uit een ander tijdperk of van een andere
beschaving was gekomen…’.
(Interessant is om hierbij op te merken dat Tolkien bij herhaling verklaarde zijn gehele jeugd en ook nog in latere jaren
aan één bepaalde nachtmerrie te hebben geleden. Hij droomde dat de aarde overspoeld werd door een zondvloed, en dat hij
daarbij omkwam. Hij noemde die nachtmerrie zijn ‘Atlantissyndroom’. Overigens detailleerde en duidde Tolkien zijn
nachtmerrie nimmer. M.N.) ‘… En hij (Tolkien) praat over zijn boek (In de Ban van de Ring) niet als een verdichtsel, maar
als een kroniek van ware gebeurtenissen; hij schijnt zichzelf niet te zien als een schrijver die bijvoorbeeld een kleine
onduidelijkheid heeft laten staan welke moet worden verbeterd of nader uitgelegd, maar als een geschiedschrijver die
licht moet werpen op een duister punt in een historisch document…’.
|
Einde citaten.
Hoe vallen beide, elkaar tegensprekende visies van Tolkien over zijn eigen werk met elkaar te rijmen?
Ook deze specifieke vraag met zijn innerlijke paradox, die volgt uit de algemene vraag naar wat Tolkien zelf van zijn hoofdwerk(en) vond,
laten we voorlopig staan.
Een derde prangende, en een paradox inhoudende vraag met betrekking tot zijn hoofdwerk(en), nu over de inhoud ervan, luidt:
Esoterisch onderlegde lezers vermoeden of ontdekken daarin heel wat occulte thema’s; - hoe verhield Tolkien zich tot esoterie en
geesteswetenschap? (4)
Over die vraag is duchtig gespeculeerd, want Tolkien weigerde categorisch om in detail op die vraag in te gaan als ze hem werd gesteld.
Hij maakte zich er met algemeenheden van af of hij wees, indirect en weinig relevant, op het katholieke geloof dat hij via zijn jong
gestorven moeder was gaan aanhangen.
Het volgende staat vast: Tolkien was - via de Inklings - een tijd (losjes) bevriend geraakt met de latere voorzitter van de Engelse
afdeling van de Antroposofische Vereniging, Owen Barfield, en later met het Anglikaanse kerklid Charles Williams, die tevens lid was van
de vrijmetselaarsstroming ‘The Golden Dawn’ (de latere afdeling van Waite).
Tolkien had dus uitgebreid kennis kunnen nemen van Theosofie, Antroposofie en Vrijmetselarij. Hij had wat kunnen weten van bepaalde
ontwikkelingen van wereld en mensheid, in bijvoorbeeld wat genoemd wordt het Atlantische wortelrastijdperk, alwaar het continent Atlantis
meerdere malen werd (zou zijn) geteisterd door een reusachtige zondvloed, een vloed waarvan hij zo regelmatig had gedroomd en soms nóg
droomde, en waarvan hij het bestaan op zich natuurlijk wel wist, al was het maar uit de bijbel.
Tolkien wilde zich echter apert niet in detail laten informeren over Atlantis en andere esoterische onderwerpen. Hij verklaarde steevast:
esoterische informatie op voorhand corrumpeert de fantasie. Wil ik mijn literaire werk naar behoren schrijven, dan dient dat werk - zoals
vermeld - zichzelf te schrijven.
Of deze mening juist is, relatief juist of onjuist, blijft hier buiten beschouwing.
Het biografisch onderzoek van Carpenter naar Tolkiens leven toont onomstotelijk aan dat Tolkien niet op de hoogte was van bv. A. Besants
en C.W. Leadbeaters ‘De Mens, zijn Afkomst, Wezen en Toekomst’ (5), waarin passages zijn te vinden die even onomstotelijk congruent lopen
aan grote stukken uit ‘De Silmarillion’ en ‘In de Ban van de Ring’. We citeren:
' ... In die tijd (het tweede deel van de Atlantische era) waren de grote, beschaafde naties van Atlantis in twee tegenover e1kaar
staande partijen verdeeld, de ene beschouwde de Oude Stad met de Gouden Poorten* nog altijd als hun heilige metropolis en handhaafde de
traditionele eredienst van hun ras, de Zonnedienst... en deze partij... hoofdzake1ijk bestaande uit Tolteken... , werd geregeerd, al
sedert duizenden jaren, door de Witte Keizer en zijn geslacht... . De andere partij... , hoofdzake1ijk bestaande uit Turaniërs, werd
gevormd door een federatie van verderaf ge1egen vazalkoninkrijken die zich geleidelijk aan van het gezag van de Witte Keizer hadden
losgemaakt. Zij groepeerden zich rand een man... met vreemde en verkeerde kennis, een Heer van het Duistere Aangezicht, die verbonden was
met de duistere aardgeesten die het rijk van Pan uitmaken... .
Dit wezen, Oduarpa genaamd (wat zoveel betekent als de Manipulator, de Korrumpeerder van de Od, de ether, M.N.), eerzuchtig en sluw, had
begrepen dat, om de federatie sterk genoeg te maken om zich tegen de Witte Keizer te kunnen verzetten, gebruik moest worden gemaakt van
zwarte magie... . Tenslotte slaagde hij erin een zeer groot leger bijeen te brengen, geleid door helse dienaren, - spookachtige
omvormingen van wezens tot zwarte tovenaars in deels dierlijke vormen... en zo trok hij ten strijde... .
Wanneer een slag woedde en de uitslag twijfelachtig was, liet hij deze duivelse dienaren los... . Zij verlamden hun vijanden door vrees,
veroorzaakten paniek, en verscheurden alles en iedereen… .
Hij triomfeerde over de Stad met de Gouden Poorten... , maar zijn triomf was van korte duur... .
Tegen hem trad op (die genoemd wordt) de Vaisvata Manu en deze herstelde het bestuur van de Witte Keizer, doorvoor dat ambt een
vertrouweling aan te wijzen.
Oduarpa kwam om toen de toren, waarin hij na zijn nederlaag was gevlucht, in brand werd gestoken... .
Een tijd lang keerde (in Atlantis) de vrede weer. Maar langzamerhand herkreeg het kwaad de overhand en werd het zuidelijkmiddelpunt weer
sterk, totdat tenslotte de Heer van het Duistere Aangezicht in een nieuwe incarnatie verscheen, weer tegen de Witte Keizer van die tijd
vocht en zijn eigen gezag in diens plaats stelde... .
Toen werd door het Hoofd van de Hiërarchie (de Witte Raad genoemd op andere plaatsen) de Veroordeling uitgesproken... En de Witte Keizer,
de Grote Koning van het Stralende Aangezicht, gaf kennis aan zijn medebestuurders: Bereidt U voor. Staat op, gij mannen van de Goede Wet,
en trekt over het land weg, nu het nog droog is... . En zij gingen, hun vorsten in vimanya's (archaïsche vliegtuigen) Het uur had
geslagen, de duistere nacht viel... .
Overstromingen en ontploffingen en aardbevingen vernietigden Atlantis (voor de tweede, - voorlaatste - maal), ca. 200.000 v. Chr.
Einde citaten.
Zoals iedereen kan vaststellen, bevatten deze fragmenten over de Atlantische evolutie elementen uit ‘De Silmarillion’ en ‘In de Ban van
de Ring’, zij het geplaatst in een iets andere volgorde als Tolkien doet.
Het is niet moeilijk om de Stad met de Gouden Poorten, met zijn poorten, kringen, waterwerken en citadel, tot in detail te vereenzelvigen
met Minas Tirith; en om de Witte Keizers van die stad te vereenzelvigen met Minas Titiths vorsten en stadhouders. Om Oduarpa met Sauron
te vereenzelvigen en Oduarpa recidivis met Sauron recidivis**. Om de helse dienaren van Oduarpa te vereenzelvigen met Saurons ringgeesten
op hun gevleugelde monsters; en om de ‘hiërarchie’ te vergelijken met de ‘Witte Raad’ van Istari en Eldarvorsten.
Om de Vaisvata Manu te vergelijken met Gandalf, en diens vertrouweling met Aragorn. Om de toren van Oduarpa te vergelijken met Saurons
Barad Dur; en om de (tweede) vernietiging van Atlantis te vergelijken met de afloop van ‘het Midden-Aarde van de derde era’, waarna de
laatste Eldar wegtrekken als Mordor fysiek is vernietigd, enz. enz.***
Een ander opvallend occult thema in Tolkiens ‘Midden-Aardeliteratuur’ schuilt hierin, dat de door hem geïntroduceerde wezens in een
ladder van (veelal drievoudig gelede) hiërarchieën (blijken te) zijn geplaatst, die volledig spoort met de hiërarchieladder uit de
esoterische stelsels van Oost en West, het Boeddhisme, de Theosofie, het vroege Christendom (Dionysius de Pseudo-Aereopagiet), de
Antroposofie. (7) Ja, Tolkiens hiërarchieladder - nergens aan refererend en organisch uit de fantasie ontstaan -, is met de introductie
van de drie hobbitrassen, de Vavels, de Stoerders en de Bruivels, zelfs een trede rijker dan die uit de esoterische stelsels. Die laatste
ladder stipt die trede weliswaar her en der aan (8), maar Tolkien beschrijft haar echt, met alles erop en eraan. In feite vormt zijn
beschrijving van die trede goeddeels de inhoud van ‘In de Ban van de Ring’ en maakt dat werk in plaats van ‘normaal antropocentrisch’ of
‘angelocentrisch’ (zoals de Silmarillion) ‘holbytlancentrisch’. Behoorlijk uniek.
Binnen het bestek van een enkel artikel is het ondoenlijk beide ladders uit te schrijven en hun overeenkomst echt te tonen. Dit te meer
omdat ze nog complexer zijn dan op voorhand kan worden vermoed, door de langdurig opgetreden invloed van het kwaad op hun hiërarchieën,
te weten het Luciferische kwaad, bij Tolkien het kwaad van Feanor, uitmondend in de Val van de Noldorijnse Elfen, en het Ahrimanische
kwaad, bij Tolkien het kwaad van Sauron (de eertijdse dienaar van Morgoth, het buitenwereldse ‘asurische’ oerboze). Hier zij slechts naar
de desbetreffende literatuur verwezen. En in mijn publicatie ‘Thúle’ nam ik de moeite om in de vorm van een dubbeltabel Tolkiens
hiërarchieladder met de algemeen esoterische te vergelijken; en dat in detail, inclusief allerlei hiërarchievermengingen, de manifestatie
van de deva-evoluties - waaronder die van de dwergen -, en de rol van genoemd kwaad, dat vrijwel alle hiërarchieën ten dele verdierf en
versplinterde. (10)
Misschien zal nu aanvaardbaar klinken, in ieder geval voor de geesteswetenschappelijk onderlegde lezer, om Tolkiens niet door esoterische
voorkennis gevoede fantasie aan te merken als een laatste echo van de eertijdse, onbewust werkende, ‘spontane’ helderziendheid. Die
helderziendheid profileert zich heden vaak als een psychometrisch talent, maar bij kunstenaars als Tolkien en andere adultfantasy- en
SF-schrijvers drukt ze zich uit als iets dat we ‘exacte fantasie’ kunnen noemen. Zulke kunstenaars beschrijven vanuit de fantasie,
zonder zichzelf dat (ten volle) te realiseren, een eertijdse of toekomstige realiteit, soms verbluffend nauwkeurig en gedetailleerd.
Weliswaar is, zoals menigeen weet, de hedendaagse mens al geruime tijd tot een andere, meer bewuste vorm van helderziendheid geroepen.
Dat is een vorm van helderziendheid die zich associeert met rede, wetenschap en vooral geesteswetenschap (de voorkennis die Tolkien zich
niet wenste), en die via ‘de Imitatio Christi’ aanstuurt op een wezensverandering van de helderziendheid nastrevende mens en deze een
‘miniatuur-Christus’ doet worden. Maar die helderziendheid staat nog in de kinderschoenen - behalve bij hoge ingewijden die geen romans
schrijven - en biedt weinig zicht op finesses uit ’s mens oerverleden.
En zo kan, door een speling van het lot wellicht, de echo van de eertijdse helderziendheid heden nog dienstig zijn om de mensheid in
kunstzinnig kader te informeren over vergeten en verloren zaken. Door zijn niet opgemerkt waarheidsgehalte zal zulke informatie boeien,
zelfs als ze niet strikt literair wordt geformuleerd en als de informant omtrent ‘zijn eigen verhaal’ tegensprakige uitspraken doet.
Zoals Tolkien deed.
Anders verwoordt: Waar Tolkiens hoofdwerken over de eertijdse (Midden-)Aarde-evolutie deels congruent lopen met wat de geesteswetenschap
daarover vertelt, en daar anderdeels nog nieuwe informatie aan toevoegen, kan het waar zijn, ja, moét het met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid waar zijn, dat die extra informatie exact is, - en dus boeit. Ergo, met wat Tolkien in met name ‘In de Ban van de
Ring’over zijn hoofdthema’s ‘hobbits’en ‘machtsringen’zo uitgebreid naar voren brengt - thema’s die de geesteswetenschap dus wel her en
der aanstipt, maar nauwelijks echt behandelt (11) -, moet een eertijdse, tot voor kort onbekende, belangwekkende realiteit zijn
beschreven.
Met deze vaststelling en de voorafgaande uiteenzetting lijken de vragen waarmee dit artikel aanving, als vanzelf beantwoord en de
paradoxen daarin opgelost. Waarmee we terechtkomen bij het stellen van de volgende vragen, twee hamvragen, die al door zo velen zijn
gesteld:
Wie of wat zijn hobbits?
Wat zijn ‘ringen van macht’?
Wat de hobbits betreft, Tolkien voert ze als kleine lieden ten tonele, half zo groot als mensen en aan dezen veel meer verwant dan aan
elfen en dwergen. Het enige dat ze van zichzelf hebben is ‘het roken’, dat ze zouden hebben ‘uitgevonden’.
Zoals aangegeven, laten ze zich in de hiërarchieladder van wezens inkaderen als daarvan de laatste, en dat is dan welgeteld de vijfde,
hiërarchie‘trede’; de trede na de eerste vier hiërarchietreden, die gevormd worden door respectievelijk Illuvatar (de Drie-enig God), de
eerste trede; de Valar (de Kosmokratoren), de tweede trede; de Eldar (de engelrassen), de derde trede; en de mensen, de vierde trede.
Waar, zoals vermeld, de geesteswetenschap die vijfde hiërarchie kort opvoert, is dat toch niet zó kort dat zij die hiërarchie niet
evenzeer met het element rook, of preciezer, met de menselijke ademkegel, in verband brengt. Chinese esoterici en westerse -, met name R.
Steiner, omschrijven haar als een mensheid in spé, die op een nieuwe incarnatie van de aarde, de zogeheten ‘Jupiter-aarde’, haar
mensheidsfase zal bereiken,- terwijl zij heden goeddeels in de menselijke adem leeft! (12)
De meeste leden van de jongste hiërarchie íncarneren bij iedere uítademing van de mens tot een zeker kortstondig zelfstandig bestaan (in
diens ademkegel, door middel van roken zichtbaar te maken), en bij iedere ínademing van de mens éxcarneren ze in diens stofwisseling. Zie
onderstaande afbeelding van een anonieme Chinese meester (na Chr.), in vergelijking met een pijprookscène met Bilbo en Gandalf in
Jacksons film van ‘In de Ban’.

Ademgnoom
|

De pijprookscène met Bilbo en Gandalf
|
Ter relativering van het geschetste gegeven:
Op overeenkomstige wijze leefden wij, mensen, op een vorige incarnatie van de aarde, de zogeheten Maan-aarde, als prémenselijke wezens in
de adem van wezens die toentertijd hun mensheidsontwikkeling doormaakten (zij het op een tamelijk onstoffelijke, tamelijk
etherische wijze). Die wezens zijn heden, op aarde, opgeklommen tot een hoger bestaan en een hogere rang (gedurende de
eerste era’s van de aarde). Zij zijn heden engelen, de schutsengelen van de mens, bekend in de Katholieke Kerk. (13)
Wanneer wij, mensen van de vandaag de dag, om ons heen zien, dan stellen we onomstotelijk vast dat de ene mens moreel en intellectueel
meer voorstelt dan de andere. (En de ‘ingewijde’ stelt iets dergelijks vast met betrekking tot de engelen, de aartsengelen, enz.)
Hoe komt dat?
Deels ligt dat besloten in de menselijke vrijheid om zich al dan niet te vervolmaken. Maar anderdeels, in feite grotendeels, - daar waar
de verschillen tussen de mensen groot zijn en zich uitdrukken in bijvoorbeeld dat maar enkele mensen een adept zijn geworden (een manoe,
bodhisatva of boeddha, of Kohan) en vele andere miljarden mensen (nog) niet - ligt een andere oorzaak voor: Op de oude Maan-aarde werden
kleine groepjes prémenselijke individuen, naar aanleiding van gebeurtenissen die karakteristiek voor die oude evolutie waren, door
toenmalige hoge, toonaangevende maanwezens (goden), tot een speciale scholing uitverkoren, die hen uit de adem van de toenmalige
(engel)mensen deed emanciperen. Hierdoor verzelfstandigden deze groepjes prémensen ver voor hun tijd; zijn vermenselijkten al op de oude
Maan-aarde en werden later, op onze aarde, in diens ‘voortijd’ - Lemurië en Atlantis -, menselijke adepten. En dat onder leiding van hun
voorlopers, de reguliere mensen van de Maan-aarde cq. de huidige engelen, die toen hun eertijdse lunaire menswording herhaalden
(daar alle evolutiecyclisch verloopt, bij wet van herhaling en herstart).
Vandaar dat de oude verhalen over Atlantis die men mag rekenen tot de secundaire literatuur van de geesteswetenschap, reppen van
eertijdse rassen naast de mensheid, reppen van engelen en aartsengelen in mensengedaante (14). En ja, vandaar ook dat Tolkien in ‘De
Silmarillion’ en ‘In de Ban van de Ring’naast mensen, de (hoge) elfen en ishtari (tovenaars) ten tonele voert, die enkele mensen tot
volmaakt leiderschap oftewel adeptschap opleiden (Elendil, Aragorn, Faramir).
Voorlopig tot zover de geesteswetenschap.
Waar deze wetenschap zich dus uitgebreid uitspreekt over de engelhiërarchieën, hun eertijdse evolutie van mens tot engel, en de herhaling
daarvan in Lemurië en Atlantis - daarbij hier en daar kort wijzend op een onze mensheid opvolgend mensenras -, daar gaat, zoals al
aangegeven, Tolkien verder. Veel verder. Hij ‘introduceert’ met de hobbits dat ras niet alleen - als ‘een ras van rokers’, jawel! -, hij
beschrijft het - als een voortijdig uit die rook geëmancipeerd ras -. Hij plaatst het exclusieve, vervroegd verzelfstandigde fragment van
de vijfde hiërarchie in een geschiedenis, ja uitgerekend in de geschiedenis van de ‘herhaalde engel wording’van de oude
maanmensheid ten tijde van de opkomst van onze mensheid, medio en eind Atlantis. Dat betreft een geschiedenisperiode die wel wordt
genoemd ‘de geschiedenis van het midden van de totale aarde-evolutie’. Juist in díe geschiedenis plaatst Tolkien het optreden van
de hobbits. En hij schildert uit dat enkele hobbits, enkele leden van dat geëmancipeerde fragment, Bilbo, Frodo, Sam, Merijn en Pepijn,
deelnemen aan de grote gebeurtenissen van die geschiedenis (zie de geciteerde teksten van Besant en Leadbeater) en daardoor vervroegd van
‘halve mensen’, halflingen, ‘hele mensen’ worden, adepten in spé zelfs, in dienst van de latere mensheidsontwikkeling van hun ras als
geheel. Zij vereeuwigen in zekere zin middels hun uiteindelijke afvaart naar de Onsterfelijke Landen, althans Bilbo en Frodo, en nadien
ook Sam, en dat ver ‘voor hun tijd’.
Nog weer eens appellerend aan de exactheid van Tolkiens fantasie, mogen we verwachten dat zelfs de details van de bemoeienis van
de hobbits met de gebeurtenissen uit een episode van de Atlantische geschiedenis, de spijker op de kop treffen: Het ringdragerschap van
Bilbo, Frodo en Sam, het reisgenootschap waarvan de laatsten met Merijn en Pepijn deel uitmaken om Saurons Ene Ring te vernietigen, hun
deel hebben aan de val van de zwarte boeddha Sauron.
Zo stuiten we op de tweede hamvraag: Wat zijn de ringen van macht? Voor het antwoord op die vraag verwijs ik naar mijn publikatie Thúle
(15), want zelfs in staccatostijl zou het antwoord vele pagina’s vergen. Hier wil ik slechts wijzen op de intro voor dit artikel. Daarin
is sprake van een paar sets machtsringen en een ‘Ene Ring’ ver vóór de tijd van Atlantis, respectievelijk ver voor de tijd van Sauron.
Tolkien haatte een symbolische vergelijking van Saurons ring met bijvoorbeeld de Nibelungenring. Maar van een symbolische vergelijking is
in de intro geen sprake. Er is sprake van een congruentie van Tolkiens sets ringen met de in de intro genoemde sets, respectievelijk van
Saurons Ene Ring met de daarin genoemde Ene Ring van Salomo, zij het dat het een inversieve congruentie betreft. De lezer oordele zelf.
We willen dit artikel besluiten met een korte bespreking van een ‘beeldfinesse’ uit Jacksons filmtriologie. We werpen daartoe een blik op
onderstaande reproducties, een afbeelding van de hoogste mensheidsleider uit ‘In de Ban’, Aragorn cq. Viggo Mortensen als Aragorn
opgemaakt, en een afbeelding van Jezus, geschilderd door Rembrandt (18). Aragorn en Jezus lijken tweelingbroers en dat is eigenaardig. Is
de overeenkomst een toevalligheid, een coïncidentie? Een coïncidentie naast de trivialere, maar toch opmerkelijke coïncidentie dat de
gezette, barrevoets voortgaande regisseur Peter Jackson zélf zo op een hobbit lijkt?
Om die laatste vraag te beantwoorden keren we kort terug naar de - westerse variant van de - geesteswetenschap en sommen daaruit enkele
minder bekende hoofdthema’s op (16), plus een neventhema (17).
1.
|
Als de centrale gebeurtenis van de huidige aarde- en mensheidsevolutie moet worden aangemerkt, het fysieke optreden van
de Christus, aan het begin van onze jaartelling.
|
2.
|
Dat fysieke optreden was eigenlijk gepland medio/eind Atlantis, het exacte midden van de aarde-evolutie.
|
3.
|
Maar eind-Lemurië raakte de mensheid - van godswege voorzien - onder de invloed van het Kwaad. Dit om een door weerstand
gesterkt ras te worden. Maar het bijbehorende morele verval vertraagde ’s mens spirituele rijping (hoewel het daarnaast
diens intellectuele rijping versnelde). Derhalve moest Christus zijn fysieke optreden uitstellen en werd hij op aarde
vertegenwoordigd door Gezanten, de gememoreerde engelmensen (en ook nog wel door ‘hogere’ wezens) en de eerste menselijke
adepten (die hij tot drie keer toe vanuit de geest inspireerde).
|
4.
|
Van deze adepten was de latere Zarathustra de belangrijkste. Hij reïncarneerde als Jezus (de Jezus van het
Matheusevangelie) en werd (één met de Jezus uit het Lukasevangelie) Jezus Christus. Hij nam de Christus in zijn wezen op,
als eertijdse Atlantische adept, in ónze tijd.
|
5.
|
Neventhema.
R. Steiner heeft over de schilder Rembrandt opmerkelijke dingen meegedeeld: a) R. leefde ooit in Atlantis. b) Hij
reïncarneerde een paar decennia voor onze jaartelling als een Ierse prins. Helderziend schouwde hij Jezus’ geboorte, en
toog als (enige) wijze uit het westen naar Palestina om de Heiland hulde te brengen. Maar hij werd onderweg gedood. c)
Door verlangen gedreven om de Heiland toch in levende lijve te ontmoeten, reïncarneerde R. terstond in Palestina. Maar
als een blindgeborene! Aan zijn blindheid lag geen karmische fout ten grondslag. Hij ontbeerde het gezichtsvermogen om
dat in een later leven versterkt te bezitten. Om de mensheid in dat leven als uitbeelder van de natuur, als schilder,
iets bijzonders te tonen. Maar…, als blinde kon hij tot zijn teleurstelling Jezus Christus niet fysiek waarnemen, terwijl
hij toch dáárvoor in Palestina was geïncarneerd! d) Jezus geneest hem. En het eerste wat de geheelde dan met de extra
nadruk van de overgang van blind zijn naar kunnen zien, waarneemt is de door hem gezochte Jezus! Een verpletterende
ervaring, mede door Jezus’ verkondiging dat door hem, R., Gods werken openbaar moesten worden (Johannes 9:3). e) Deze
mens reïncarneert tenslotte als Rembrandt en schildert door een speciale organisatie van zijn gezichtsvermogen mens en
natuur clair-obscur, zoals de Atlantische mens zichzelf en de natuur waarnam vóór het grote, morele verval van die tijd.
Hij schildert in feite een oude, vergeten wereldatmosfeer, nog zwanger van (ongezien) goddelijk leven,- opdat de mens die
niet zou vergeten in de moderne tijd, waarin de wereldatmosfeer verschraalt lijkt. f) En vele malen schildert Rembrandt
Jezus als Atlantiër in een Atlantische atmosfeer. Waarvan akte.
Tot zover de geesteswetenschappelijke thema’s om te verklaren waarom ‘Aragorn zo op Jezus lijkt’.
|
In Aragorn lijkt Tolkien Zarathustra, de grootste menselijke adept, te hebben opgevoerd. Geen ander als degene die zich later - in onze
‘Arische’ mensheidsbedeling - voorbereidde om (samen met de Jezusgestalte uit het Lucasevangelie op wie we hier verder niet ingaan)
Christus fysiek op aarde te doen incarneren: via hem, in zelfopoffering.
En Jacksons visuele presentatie van Aragorn als een tweelingbroer van Rembrandts Jezus tilt dat, als men niet in blind toeval gelooft en
wel in exacte fantasie, aan het licht.
Zo meen ik dat vanuit geesteswetenschappelijk standpunt kan worden vastgesteld dat Tolkiens (en Jacksons) ‘In de Ban van de Ring’ -
vooral waar het de hobbits en de heldendaden van sommige van hen beschrijft - een schets geeft van de grote gebeurtenissen medio/eind
Atlantis die het toen geplande, maar niet gerealiseerde fysieke optreden van Christus vervingen.
Aantekeningen
*
|
Volgens genoemd boek, p. 116 e.v. (hier verkort weergegeven) was deze stad gebouwd op de hellingen van een vijfhonderd
voet hoge heuvel, ten westen waarvan een bergketen liep en waarvandaan de watervoorziening van de stad werd verkregen. Op
de top van de heuvel lag het paleis van de keizer (koning) van Atlantis, met een hof in het midden waarvan een
voortdurende waterstroom opwelde. Middels een grachtenkruis vloeide die stroom door de stad in de Vierwindrichtingen weg,
waarbij het verlengde van een gracht uitkwam in een groot water…. Een stelsel van drie concentrische cirkelvormige
grachten verbonden de assen van het grachtenkruis... . Langs de grachten liepen wallen, drie of vier kringen... (wat de
stad in zeven kringen verdeelde M.N.) De volgende afbeelding van die stad vindt men in Hans Gsängers Atlantis, Die
Kommenden, Freiburg i.Br.:
|
**
|
In de Antroposofische literatuur ressorteert het geschetste tweede optreden van Oduarpa onder het zogeheten verraad van
het Vulcanusmysterie. G. Wachsmuth toont in zijn boek ‘Werdegang der Menschheit’ (6) aan dat dit een twéévoudig verraad
betreft. Dit nu staat geheel in de pas met het optreden van de verrader Saruman aan de zijde van Sauron - Oduarpa.
|
***
|
Een kanttekening. Tolkien had een broertje dood aan allegorische vergelijkingen. Hij kwam bijvoorbeeld op tegen een
vergelijking van Saurons Ene Ring met de Nibelungenring, zoals indertijd dr. Ohlmark voorstelde. (9) Te begrijpen:
allegorie steunt op overdrachtelijke vergelijking en berust dus (vaak) op inlegkunde. Inlegkunde kán waarheid bevatten,
maar meestal is dat níet het geval. Een literaire congruentie zoals hier is geschetst presenteert echter wat anders. Zo’n
congruentie presenteert (veelal) een vergelijking tussen een mythe (hier episodes uit Tolkiens hoofdwerken) en een stuk -
geesteswetenschappelijk gefundeerde - geschiedenis (hier een episode uit de geschiedenis van Atlantis).
|
1.
|
Sinwel-Reihe der Feen-Märe g. Sinwel-Verlag, Bern 8, 1964; p.76. Munin Nederlander: ‘Thúle’. De Ster, Breda, 1992; p.41,
45, 46. Illustratie: T. Wink
|
2.
|
O.a. Edwin Muir in ‘The Observer’, onder de titel ‘Een jongenswereld’. ‘Thúle’; p.168.
|
3.
|
H. Carpenter & Chr. Tolkien: ‘Tolkienbrieven’, Het Spectrum, Utrecht en Antwerpen, 1982.
H. Carpenter: ‘Het leven van J.R.R. Tolkien’. Het Spectrum, Utrecht en Antwerpen 1978, voor verdere
referentiespecificatie: ‘Thúle’; p. 20,21.
|
4.
|
Zie 3.
|
5.
|
Genoemd boek is voor het Nederlandse taalgebeid uitgegeven door Minerva, Batavia, 1933? De geciteerde teksten vindt men
in hoofdstuk 9; p.108 ev. En p.107 ev.
Het werk is zeldzaam. De originele uitgave in het Engels luidt: ‘Man: Whence, how and wither’, Madras, 1913.
’Thúle’; p.59, 60, 61, 62.
|
6.
|
G. Wachsmuth: ‘Werdegang der Menschheit’, Philosophisch-Antroposophisches Verlag, Dornach, 1953; p.91 ev.
|
7.
|
Zie bv. R. Steiner: ‘Wetenschap van de geheimen der Ziel’, Vrij Geestesleven, Zeist, 1962; het gehele middendeel.
|
8.
|
R. Steiner: ‘Kunst im Lichte der Mysteriënweisheit’, Dornach 1962; zevende voordracht; en ‘Die Sendung Michael’, Dornach
1962; p.63 ev., p. 107 ev.
|
9.
|
Zie 3.
|
10.
|
‘Thúle’; p.192, 193.
|
11.
|
Hier wordt niet een gebrek aan ‘existentiebeschrijving’ bedoeld; die bestaat in de geesteswetenschap wel degelijk (zie
bv. Het oeuvre van dr. Ernst Hagemann: ‘Himmelskunde’ en vervolgdelen, Freiburg i. Breslau, manuscriptdruk), maar een
gebrek aan ‘geschiedschrijving’.
|
12.
|
Zie 8.
|
13.
|
Zie 8.
|
14.
|
Zie 5.
|
15.
|
‘Thúle’; p.41 t/m 166.
|
16.
|
R. Steiner: ‘Der Christusimpuls und die Entwickelung des Ich-Bewusstseins’, Dornach, 1961; het gehele boek.
|
17.
|
R. Steiner over Rembrandt: GA 33, 259, 287, 300 c; Bibl. Nr. 171; 17-09-1916; Bibl. Nr. 292, 28-11-1916.
|
18.
|
Opgenomen in ‘de Rembrandtbijbel’.
|
Munin Nederlander (Utrecht, 1942) is publicist, dichter, illustrator en beeldend kunstenaar.
Van zijn hand verscheen eerder een aantal publicaties: ‘Kitesj’, over de Russische graallegenden; ‘Thúle’, over Tolkiens ‘In de Ban van
de Ring’; ‘Sheleg’, een analyse van het ‘Strader-hoofdapparaat uit Rudolpf Steiners ‘Derde Mysteriedrama’; ‘Gea II’ (onder het alias Hudi
Woga), over een tweede mensenwereld aan de keerzijde van ons melkwegstelsel;- en twee omvangrijke dichtbundels, ‘Dit’ en ‘Zeker’. Als
Rozenkruiser publiceerde hij voorts ‘De Alchemische Bruiloft ontcijferd’, een commentaar bij en een uitleg van Johann Valentijn Andrea’s
hoofdwerk ‘De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis anno 1459’. Nederlander illustreerde zijn eigen werk. Exposities te Utrecht,
Amsterdam, Rotterdam.